De wet Breyne, ook wel bekend als de Woningbouwwet, werd in het leven geroepen om de kandidaat-koper en/of de kandidaat-bouwheer van een nog te bouwen of in aanbouw zijnde woning optimaal te beschermen.
De bescherming komt vooral tot uiting op het vlak van de duidelijkheid en de volledigheid van de bouwovereenkomst. De wet Breyne is grotendeels van dwingend recht, dit wil zeggen dat de partijen contractueel niet van deze regels kunnen afwijken. De wet Breyne kan zowel van toepassing zijn op koopovereenkomsten als op aannemingsovereenkomsten. In het eerste geval beschermt de wet in grote mate de koper tegen de verkoper, in het tweede geval beschermt de wet de bouwheer tegen de aannemer.
Meer specifiek is de wet van toepassing op overeenkomsten waarbij één aannemer, promotor of verkoper zich ertoe verbindt een gebouw te bouwen, te laten bouwen of te verschaffen.
Het toepassingsgebied van de wet is dus ruim. Het “laten bouwen” kan immers de vorm aannemen van een gewone aannemingsovereenkomst, maar ook van een verkoop “op plan” of van een “sleutel-op-de-deur” overeenkomst. Met een “gebouw verschaffen” bedoelt de wetgever de situatie waarbij een bouwprofessioneel zich verbindt om handelingen uit te voeren die nodig zijn om het gebouw te bouwen, zonder zich daarbij in te laten met de concrete uitvoering van de werken. Dit zijn de zogenaamde coördinatieovereenkomsten. Ook optieovereenkomsten die betrekking hebben op een koop die onder de wet Breyne valt, moeten voldoen aan de regels van de wet.
Daarnaast kan er sprake zijn van gemengde overeenkomsten waarbij een bestaande woning wordt verkocht en waarbij er grote verbouwingswerken zullen worden uitgevoerd. Deze overeenkomsten vallen eveneens onder de wet Breyne, maar enkel indien het gaat over maxiverbouwingen.